Wat betekent digitalisering voor jullie?
Fraikin: ‘Met digitalisering willen we bereiken dat we geleidelijk aan een Industrie 4.0 data- gedreven organisatie worden, die flexibel en wendbaar is. We willen zo snel mogelijk in kunnen spelen op veranderingen, van welke aard ook. Wij vinden dat we hiervoor zelf de regie moeten voeren over de aanpassingen aan onze applicaties en onderlinge datastromen. Zodat we niet te veel tijd verliezen aan overleg met leveranciers, die op hun beurt soms onderling ook weer moeten overleggen. Als we kijken naar data-gedreven beslissingen nemen, realiseren we ons dat dit een hele transitie betekent. Het begint met het verzamelen van data. Beslissingen neem je in eerste instantie nog op een mix van onderbuikgevoel en data. Dat onderbuikgevoel wordt naarmate de tijd vordert steeds meer vervangen door data, waar je steeds meer op vertrouwt. Uiteindelijk neem je besluiten voornamelijk op basis van data, maar dat is wel een heel proces, waar je stap voor stap door heen moet.’
Welke eisen stellen jullie aan applicaties?
Fraikin: ‘Als je een applicatie wil kopen, bijvoorbeeld een Warehouse Management Systeem (WMS), moet je vooraf vragen stellen zoals: waarom heb ik deze applicatie nodig en is de applicatie die ik op het oog heb de beste op dit gebied? Ons ERP-systeem voldoet heel goed als financieel pakket, daar ligt de basis. In de loop der jaren heeft de leverancier ook de mogelijkheid van een WMS toegevoegd. Daar is op zich niets mis mee, maar dat voldeed uiteindelijk niet meer aan onze eisen. Want hoe verder je afwijkt van de oorspronkelijke functie van de applicatie, hoe slechter de functionaliteit wordt. Als daar dan ook nog maatwerk bij komt, raak je steeds verder van de kern van de applicatie verwijderd. Voor de korte termijn werkt zo’n aanpassing of aanvulling op een basisapplicatie wel, maar voor ons is dat geen duurzame oplossing. Wij brengen het ERP-systeem dat we nu gebruiken weer terug naar basis: verwerken van transacties. Onze WMS functionaliteit zijn we om aan het zetten naar een echt WMS-applicatie. Die werkt samen met ons product life cycle management pakket om de productstructuur die wij kennen te kunnen hanteren. Die is complex met 26 modellen fietsen met daarbij 60 tot 80 opties per model. Ons ERP-systeem kan deze productstructuur niet aan, en dan hebben we het nog niet over het release management. Door nu voor een specifieke applicatie te kiezen verlengen we ook de levensduur en functionaliteit van ons ERP-systeem. Want het laatste wat je wilt, is dat je ERP-systeem ter discussie komt te staan omdat de functionaliteit niet voldoet.’
Waarom zijn jullie zelf applicaties gaan ontwikkelen?
Fraikin: ‘Wij hebben een digitaal landschap dat ons helpt bij het makkelijker keuzes maken en het behouden van de regie over onze informatiestromen. Neem bijvoorbeeld een shopfloor systeem. Als we dat moeten inkopen, zijn daar veel standaardproducten voor. Maar de ontwikkelaars vragen ons om data aan te leveren, die wij weer uit verschillende bronnen moeten halen. Dat is als bijna 80% van het werk om een shopfloor systeem operationeel te krijgen. Daarom hebben we besloten dat we het laatste stukje, zeg maar het schermpje bouwen, zelf ook wel kunnen doen. In feite hebben we eigenlijk een soort low code ontwikkelomgeving gerealiseerd. Met componenten die we kunnen hergebruiken en met een standaard lay-out.’
(Redactie: Low code platforms bieden een ontwikkelomgeving voor applicaties die zonder specialistische programmeerkennis gemaakt kunnen worden. Enige programmeerkennis is dus wel nodig.)
‘We hebben applicaties gekozen vanwege de functionaliteit die ze hebben, dan moeten we de kracht ervan ook goed gebruiken’
Centraal in het digitale landschap van Van Raam staat een knooppunt, met daaromheen alle applicaties voor zaken als marketing, verkoop, financiën, productie en productontwikkeling. Toch is er volgens Fraikin geen sprake van een single source of truth. ‘Wij hechten er juist waarde aan dat deze voor een groot deel gewoon bij de afzonderlijke applicaties ligt. Om een voorbeeld te geven: de informatie over de fietsen die wij geproduceerd hebben, ons bike-record, wordt in een aparte database opgeslagen. Hierin leggen we alleen relaties en verwijzingen vast. We gaan deze informatie niet redundant opslaan, dat vinden we het begin van het einde. Je moet dan namelijk stukjes structuur en functionaliteit gaan kopiëren om dit in stand te houden en wijzigingen bijhouden. Dat is niet krachtig. We hebben applicaties gekozen vanwege de functionaliteit die ze hebben, daarom staan ze ook in ons digitale landschap, dan moeten we de kracht ervan ook goed gebruiken.’